In de Europese Unie worden jaarlijks zo’n 22 miljoen proefdieren gebruikt voor allerlei onderzoek. Dat staat in een rapport van de Europese Commissie dat de statistieken van de Europese lidstaten voor de jaren 2015-2017 analyseert. Daaruit blijkt dat er in de EU nog lang geen sprake is van een overgang naar proefdiervrij en humaan onderzoek.
België behoort tot de grootverbruikers van proefdieren, ons land staat in de top 5 van lidstaten met het hoogste aantal proefdieren dat ernstig pijn lijdt en we bekleden plaats 4 wat het aantal proefhonden betreft.
GAIA is voorstander van een ambitieuze politiek die alternatieve methodes voor dierproeven naar voren schuift. Zo’n politiek zou immers veel dierenleed in naam van de wetenschap en van de volksgezondheid kunnen voorkomen.
GAIA vraagt dat elke regio een duidelijke strategie op poten zet, met concrete en geleidelijke doelstellingen om het aantal dierproeven in ons land tot het strikte minimum te beperken. Het uiteindelijke doel is helemaal géén dierproeven meer. Op Europees niveau werkt GAIA samen met Cruelty Free Europe, om de vele dierproeven een halt toe te roepen.
In de EU zijn dierproeven voor het fabriceren van cosmetische producten verboden. Sinds de Europese verordening (CE 1223/2009) van 11 maart 2013 van kracht is, is het ook niet langer toegelaten om cosmetica te commercialiseren waarvoor dierproeven werden uitgevoerd in landen buiten de EU.
Diezelfde verordening verbiedt echter geen dierproeven voor het fabriceren van huishoudelijke producten, denk maar aan afwasmiddel, toiletreiniger, luchtverfrisser, … . In Wallonië werd een verbod op dierproeven voor schoonmaakproducten en afgewerkte biociden of hun ingrediënten goedgekeurd in oktober 2018 (Code Wallon). GAIA vraagt dat ook Vlaanderen en Brussel zo een verbod invoeren. Daarnaast moet in alle regio’s een verbod op proeven met honden en katten worden ingevoerd en op primaten.
Ontdek hier onze lijst met dierproefvrije cosmetica en huishoudelijke producten.
Lijden dieren pijn?
Wetenschappelijk en ethisch inzicht over dieren is sterk toegenomen, zowel bij wetenschappers zelf als onder de brede bevolking. De hedendaagse dierproeven in universiteiten en bij farmaceutische bedrijven zijn ook gelukkig niet meer zoals vroeger. Toch worden dierproeven vaak nog steeds afgedaan als een ‘noodzakelijk kwaad’. Verzet tegen dierproeven is verzet tegen (medische) vooruitgang, zo luidt de redenering.
Ondanks het feit dat dierproeven ontegensprekelijk informatie verschaffen, zijn dezelfde vragen als tijdens vivisecties van de voorbije eeuwen nog steeds terecht. Lijden de dieren pijn? En hoe relevant is de kennis die we opdoen uit dierproeven?
In de hele Europese Unie worden jaarlijks ongeveer 1 miljoen proefdieren gebruikt voor experimenten die ‘ernstig’ leed veroorzaken. Let wel: dit is op basis van de inschatting van de onderzoekers zelf. Vermoedelijk is dat een systematische onderschatting van leed, waardoor het werkelijk aantal hoger ligt. In België ligt het aantal proeven gerapporteerd als ernstig pijnlijk, erg hoog: 83.000 per jaar. Daarmee staat België in de Europese top vijf.
Zijn dierproeven relevant?
De wereldberoemde ‘Belgische’ chirurg Vesalius, grondlegger van de anatomie, wist het al: hij ontdekte dat sommige lichaamsonderdelen bij dieren ontbraken bij de mens. We kunnen ons dit nog moeilijk voorstellen, maar enkele honderden jaren geleden was de kennis over menselijke anatomie gebaseerd op wat men bij dieren had waargenomen. Wat voor de ene soort geldt, geldt niet altijd voor een andere. Dat ondervinden onderzoekers nog steeds.
Onderzoek naar neurologische aandoeningen behoort tot de belangrijkste redenen waarvoor proefdieren worden gebruikt in België. Reeds decennia worden muizen en andere dieren gebruikt om het zenuwstelsel te bestuderen en een geneesmiddel voor ziekten te ontwikkelen. Op 5 november 1999 kopte De Morgen: “Leuvense vorsers onthullen geheime sleutel van dementie”. Daarin legde Prof. Bart De Strooper uit dat dementie binnen afzienbare tijd zou worden genezen. Hij zei letterlijk: “De farmaceutische wereld heeft de juiste sleutels in handen gekregen. Binnen drie jaar zou dit medicatie moeten opleveren.” We zijn nu twintig jaar verder en ondanks het veelvuldig onderzoek op dieren bestaat er nog geen enkel geneesmiddel. Meer nog, kandidaat-medicijnen die werken bij dieren, blijken ongeschikt of niet werkzaam eens ze worden uitgeprobeerd op mensen. Onderzoekers pleiten gemakkelijk voor nóg meer onderzoek, in plaats van de dierenmodellen in vraag te stellen en andere methodes te ontwikkelen om het ziekteproces te begrijpen.
Het is een van de vele voorbeelden die aantoont dat dierproeven wel informatie opleveren, maar niet zo zaligmakend zijn voor de menselijke gezondheid als vaak wordt beweerd. En terwijl proefdiervrije methodes heel streng worden beoordeeld op hun relevantie via tijdrovende procedures, hebben dierproeven die evaluatie nooit moeten ondergaan. Dierproeven zijn de norm, omwille van historische redenen: ze bestonden voor er proefdiervrije methodes waren.
Alternatieve methodes
Volgens Artikel 47 in de Europese richtlijn (2010/63/EU) aangaande de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, moeten de regeringen van de lidstaten onder meer bijdragen aan het op punt stellen van alternatieve methodes (Artikel 47 (1)). Ook moeten ze referentielaboratoria aanwijzen voor de validering van die alternatieve methodes (Artikel 47 (2)) en het gebruik van alternatieve methodes promoten (Artikel 47 (4)). De uitdagingen bij het ontwikkelen van alternatieve methodes zijn technologisch, maar ook van psychologische en pedagogische aard. Onderzoekers die jarenlang getraind zijn en gewerkt hebben met proefdieren, die veranderen niet zomaar van methode. Bovendien wordt tijdens opleidingen nog altijd beperkte aandacht geschonken aan proefdiervrije methodes, waardoor ook jonge generaties worden opgeleid met de idee dat dierproeven noodzakelijk zijn en blijven. Ook het internationaal erkennen van een proefdiervrije methode als volwaardig alternatief (de zogenaamde validatie en implementatie ervan), verloopt bijzonder traag waardoor proefdiergebruik op grote schaal blijft bestaan. Alternatieven voor de pijnlijke Draize-oogtest bijvoorbeeld waren reeds in de jaren tachtig ontwikkeld, maar werden pas recent aanvaard in de reglementering.
Voor het testen van irritatie op de huid en in het oog werd vroeger de zogenaamde Draize-test uitgevoerd. Daarbij werd een product op de huid of in het oog van (meestal) een konijn aangebracht en werd afgewacht of er irritatie en pijn zou optreden. Tegenwoordig kan worden gewerkt met cellen van menselijke huid en is de Draize-huidtest verboden. Ook voor het testen van ernstige oogirritatie wordt een celcultuur gebruikt, namelijk die van een menselijke hoornlaag.
Belgisch Centrum voor Alternatieven voor Dierproeven
Al sinds 2009 legt de wet in ons land een Centrum voor Alternatieven voor dierproeven op, maar de eerste steen is nog altijd niet gelegd. Op de GAIA-dag in oktober 2014 beloofden de regionale ministers van Dierenwelzijn nochtans dat ze de koppen bij elkaar zouden steken om één enkel centrum op te richten, eerder dan drie verschillende centra voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel. In de wet van 9 juni 2009, goedgekeurd door de Belgische overheid, staat te lezen wat het op te richten Centrum voor Alternatieven moet doen: het stimuleren van het onderzoek, de ontwikkeling en de validatie van alternatieven voor dierproeven, onder meer via betrouwbaarheids- en nuttigheidstesten. Op papier voldoet deze wet aan de eisen van de Europese richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Maar in de praktijk bestaat het Belgische Centrum voor Alternatieven 11 jaar nadat de wet werd gestemd nog steeds niet, en zijn de politici hun eigen belofte dus niet nagekomen. GAIA is van oordeel dat het oprichten van zo’n Centrum een prioriteit moet zijn voor de drie regio’s in ons land. Daarbij is het uiteraard van essentieel belang dat er een voldoende budget wordt voorzien voor de oprichting en de goede werking ervan.
Een geleidelijke vermindering van het aantal labodieren…
… door jaarlijkse doelstellingen op te leggen.
Als de statistieken over dierproeven aantonen dat er vandaag minder labodieren zijn dan in de jaren 1990, dan heeft dat niets te maken met een constante of gecontroleerde vermindering, maar wel met een evolutie die louter van het toeval afhangt. Er is met andere woorden nood aan een echte strategie op om het aantal labodieren te verminderen. Dat kan door met jaardoelstellingen te werken: 10% minder proefdieren per jaar is een goed begin. GAIA is ook voorstander van een onmiddellijk verbod op proeven bij bepaalde diersoorten: primaten, honden en katten. Maar we blijven op de bres staan voor álle laboratoriumdieren.
Transparantie gevraagd
Er is nood aan echte transparantie over dierproeven. GAIA vraagt de overheid dan ook veel gedetailleerdere gegevens voor te leggen bij de jaarlijkse statistieken: over de aard van de dierproeven, het veroorzaakte leed en de pijnlijke experimenten die zonder verdoving worden uitgevoerd.
80.000 labodieren gered
Cruelty Free Europe is de belangrijkste alliantie van Europese organisaties die campagne voeren tegen dierproeven. GAIA is de Belgische vertegenwoordiger. In die hoedanigheid co-financieren we het werk van toxicologen die alle ingediende testvoorstellen systematisch onderzoeken en becommentariëren. Sinds de start van het REACH project in 2009 heeft hun werk al het leven van 80.000 labodieren gered. Deze dieren zouden worden onderworpen aan proeven die geen nieuwe inzichten konden bieden ten opzichte van de bestaande literatuur, en die dus vermeden werden dankzij het werk van onze toxicologen.